dinsdag 6 mei 2014

Normaalverdeling en IQ

Als we een test afnemen, dan levert dat een score op. Iemand heeft bijvoorbeeld 20 antwoorden goed op een testonderdeel. Maar hoe weten we of dat een goede prestatie is, of een matige? Daarvoor moet de score (20) vergeleken worden met de prestaties van een heleboel leeftijdsgenoten op dat testonderdeel. Dat levert dan een standaardscore op, zeg maar een vergelijkingsscore. Op basis van een standaardscore weet je hoe iemand presteert ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten. Bij de meeste tests is een standaardscore van 10(0) gemiddeld. Een IQ is een standaardscore en zegt iets over iemands prestatie ten opzichte van de leeftijdgenoten.
Stel je maakt een test die bestaat uit 50 vragen. Je bedenkt 100 vragen en vervolgens ga je aan 1000 mensen vragen om de test te maken. Je krijgt dan een verdeling van hoeveel mensen hoeveel vragen goed beantwoorden. Nu komt het: de meeste tests worden zo samengesteld dat die verdeling een mooie symmetrische opbouw laat zien, de normaalverdeling:



Als iemand 50 vragen goed heeft, dan scoort die gemiddeld en is de standaardscore 100. De verdeling zegt dat ongeveer 2/3 van de mensen (68%) in het directe gebied rond het gemiddelde scoort, tussen laag- en hooggemiddeld. Voor het gemak: tussen 42 vragen en 58 vragen goed. Heb je minder dan 42 vragen goed (standaardscore 85) dan presteer je echt benedengemiddeld. Heb je meer dan 58 goed, dan presteer je bovengemiddeld. Ongeveer 16% is benedengemiddeld en 16% bovengemiddeld. 
Ongeveer 2% scoort heel zwak (een standaardscore van minder dan 70) en 2% scoort heel sterk (een standaardscore van meer dan 130).  Een (officiële) IQ-test levert altijd bovenstaande verdeling. 
Eigenlijk zegt een IQ-score dus alleen maar hoe iemands prestatie zich verhoudt tot zijn of haar leeftijdsgenoten. Leuk om te weten, ook best belangrijk, maar inhoudelijk zegt het niet zoveel. Voor een meer betekenisvolle invulling moet je kijken naar de inhoud van de tests. Daarover later meer.




donderdag 24 april 2014

Foto's locatie Voorschoten



Samenvattende kenmerken diagnose autisme DSM-V

Volg bijgaande link om een pdf te downloaden met een kort en bondige samenvatting van de diagnostische criteria autisme:

https://drive.google.com/file/d/0B4H_zJ1Ro8WgU2M4Q2w1dTJXU0E/edit?usp=sharing

maandag 21 april 2014

Autisme in de DSM-V


Tot voor kort werd de diagnose autisme gesteld op basis van een beoordeling op zeg maar drie gebieden van gedrag: sociaal functioneren, taal/verbeelding en op (stereotiep en rigide) gedrag. Op basis van onderzoek waren er drie mogelijkheden om iemand op het autistisch spectrum te classificeren: klassiek autisme, Asperger en PDD-nos. In de DSM-V kan uitsluitend de diagnose Autismespectrumstoornis worden gesteld. De diagnose Asperger en PDD-nos kunnen niet meer gesteld worden. Iedereen aan wie volgende de DSM-IV nog wel een van deze twee diagnoses is toegekend, moet nu de classificatie Autismespectrumstoornis krijgen.
Welke gedragingen bepalen nu de diagnose autismespectrumstoornis? Enerzijds gaat het om tekortkomingen in het sociaal communiceren en het omgaan met anderen. Anderzijds gaat het om een zeer beperkt of stereotiep/rigide patroon van interesses, bewegen, spreken, een sterk vasthouden aan vaste gewoonten en aan patronen of om een opvallende zintuiglijke onder- of overgevoeligheid. Op beide dimensies is er nu de mogelijkheid om ook een indicatie van de mate van ernst aan te geven: de mate waarin iemand beperking ondervindt van de kenmerken.
Ten opzichte van de DSM-IV zijn de vooral taal-communicatief-gerelateerde aspecten
uit de diagnose gelicht en in een nieuwe diagnose ondergebracht, de 'sociale (pragmatische) communicatiestoornis' (waarover een andere keer meer).
Terug naar de diagnose Autismespectrumstoornis (299.00). Wat zijn de onderscheidende aspecten? Bij het domein ‘sociale communicatie en sociale interactie’ horen: moeite hebben met sociale wederkerigheid, met non-verbale communicatieve afstemming en met het ontwikkelen van vriendschap en relaties. Bij het domein ‘beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten’ horen: stereotiepe motorische bewegingen, hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, zeer beperkte en gefixeerde interesses en hyper-/hypogevoeligheid voor zintuiglijke prikkels.
Op beide domeinen kan/moet ook de ernst van de stoornis worden aangegeven, in termen van de ondersteuning die nodig is en daarvoor zijn drie niveaus: Niveau 1 is de lichtste en sluit aan bij een milde ernst van de kenmerken: moeite met contact, moeite met plannen. Bij niveau 2 heeft iemand substantiële ondersteuning nodig, spanning bouwt zich snel op in het dagelijks leven. Op niveau 3 heeft iemand zeer substantiële ondersteuning nodig, zelfstandig leven is vrijwel onmogelijk.
Zoals bekend is de DSM geen verklaring voor een ‘stoornis’, maar biedt het een raamwerk tot classificeren. Aan dit classificeren kleven grote sociaal-maatschappelijke consequenties in termen van de hulp die iemand geboden moet worden. Hoe het nieuwe classificatiesysteem in de dagelijkse praktijk gaat uitpakken, moet afgewacht worden.
Wordt vervolgd. 




woensdag 9 april 2014

DSM-5

De nieuwe DSM-V is net binnen! Twee a drie kilo diagnoses en criteria in gebonden vorm. Wat je er ook van mag vinden, het is een indrukwekkend boek. Mooi vormgegeven en met een op het eerste oog heldere opzet. Een van de grootste veranderingen betreft de diagnose Autisme, waarover binnenkort meer.

dinsdag 4 maart 2014

Spritz

Sneller en aandachtiger lezen met behulp van Spritz. Leer via deze link over de achtergrond van het lezen en hoe de ogen en hersenen de informatie beter en sneller kunnen werken met behulp van 'ORP': www.spritzinc.com/the-science

vrijdag 28 februari 2014

Welkom

Welkom op het doorlopende blog van Luria, een praktijk voor diagnostiek bij vragen naar bijvoorbeeld ADHD, ADD, autisme, dyslexie, zowel bij kinderen als volwassenen. Meer informatie over de praktijk is te vinden op de website: www.luria.nl. De praktijk is gevestigd in Voorschoten. Van deze blog hoop ik een doorlopend verslag te doen van overwegingen, indrukken, wetenswaardigheden en overpeinzingen die direct of indirect verband houden met mijn werk in de praktijk. Dus met het doen van psychologisch onderzoek, ervaringen met testen, met vragen die bij mij leven of bij mijn cliënten, met ontwikkelingen op het gebied van diagnostiek en wat we/ik daar wel of niet van moet/kan vinden. Kortom, een plek om de inhoud van mijn werkgeheugen te delen. Hugo Kranenburg